In 'Zeven dagen in Nieuw-Kreta' tekent Robert Graves een samenleving in de verre toekomst. Hij verhaalt hoe de huidige technologische maatschappij in zichzelf vastloopt, en men experimenteel samenlevingen opbouwt die teruggrijpen op primitieve tijdperken. Een daarvan, op Kreta, blijkt zo gezond en vruchtbaar dat hij niet alleen standhoudt, maar tot bloei komt en zich over een groot deel van Europa uitbreidt. De hoofdpersoon, Edward Venn-Thomas, is een in Frankrijk belande Engelse Dichter, die naar de verre toekomst wordt gehaald, om daar toelichting te geven op oude teksten. Engels is nu een dode taal: het Nieuwkretisch is ontwikkeld uit het Spaans. Hij komt terecht in een wereld waar vrouwen de hoofdrol spelen. Het is een maatschappij die de machine heeft afgezworen, alles wat men gebruikt wordt met de hand gemaakt. Ook geld is overbodig gemaakt door een verdelingssysteem dat niet gebaseerd is op macht of verdienste, maar op behoefte. Edward maakt kennis met die wereld, die hem aanvankelijk heel goed en vredig schijnt, maar waarin hem toch van alles gaat tegenstaan. Pas later gaat hij beseffen dat hij een werktuig is van de moedergodin, en dat hij de verzande samenleving die het kwaad met succes heeft uitgebannen, overhoop moet halen. Pas als hij die taak heeft volbracht kan hij naar zijn eigen tijd terugkeren.