Geboren te Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Edgar-Pierre Jacobs was een Belgisch striptekenaar. Toonde al op jonge leeftijd een interesse in tekenen. Eind 1917, hij was toen 13 jaar, werd zijn artistieke toekomst een tweede keer beïnvloed door een voor hem uitzonderlijke gebeurtenis: hij ontdekte een passie voor de opera tijdens een voorstelling in het Théâtre des Galleries te Brussel van de opera Faust van Charles Gounod. Als 17-jarige werd hij in 1922 aangeworven als figurant door de Opera van De Munt. Eerst als gewoon lid van de groep figuranten (in Guillaume Tell van Gioacchino Rossini), maar vrij snel wordt hij opgemerkt en aangeduid voor meer 'intelligente figuratie'. In 1919 volgde hij een opleiding tot kunstschilder aan de Academie voor Schone Kunsten in Brussel, die hij in het begin van het tweede jaar afbrak. Jacobs kon er zijn draai niet vinden en begon uiteindelijk een opleiding als sieradenontwerper. Op 25 augustus 1922, tijdens de zomersluiting van de Opera van de Munt, ondertekende Jacobs zijn eerste contract als koorlid kleine rollen. Deze revue, een gastvoorstelling aangekondigd als La Revue du Casino de Paris, werd opgevoerd in het Alhambra-theater te Brussel. Gedurende deze hele periode bleef Jacobs overdag tekenen.

Hij werd aangeworven door Les Grands Magasins de la Bourse, waarvoor hij publiciteitstekeningen voor catalogi gaat verzorgen. Tijdens het operaseizoen herneemt Jacobs zijn activiteiten als figurant bij De Munt. Na zijn legerdienst in Duitsland besloot Jacobs een opleiding tot operazanger te volgen, aangemoedigd door prominente figuren bij De Munt. Aanvankelijk volgde hij de cursus zang aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel, maar die bleek niet te combineren met zijn beroepsactiviteiten als tekenaar. Jacobs schreef zich daarom in voor de cursussen van de muziekschool te Etterbeek, waar hij bij het beëindigen van zijn studies in 1929 de 'Eerste prijs met uitmuntendheid', met unanimiteit van de jury behaalde en daarvoor een medaille van de Belgische regering ontvangt. Jacobs solliciteerde daarop bij De Munt als solo-zanger, maar werd slechts aangenomen als koorlid. Doordat zijn zangdiploma uitgereikt werd door een muziekschool en niet door een conservatorium, slaagde Jacobs er ook het volgend jaar niet in zich als solist door De Munt te laten engageren. Uiteindelijk vond hij onderdak bij de Opéra de Lille, waar hij twee seizoenen bleef.

Met het uitbreken van Tweede Wereldoorlog kwam er een einde aan zijn opera carrière. De Duitse bezetting maakte reizen van België naar Frankrijk heel moeilijk en alle subsidies aan de opera werden stopgezet. Om in zijn levensbehoefte te voorzien, viel Jacobs terug op zijn oude jeugdliefde het tekenen. In 1940 begon Jacobs te werken als reclametekenaar en illustrator. Zo tekende hij advertenties voor kleding van een modehuis, kaften van pulpromans en maakte hij filmposters. In 1942 kreeg hij een baan bij het tijdschrift Bravo! Hierin werden korte verhalen gepubliceerd, die door Jacobs werden geïllustreerd. In dit blad werd de feuilletonstrip Flash Gordon gepubliceerd. Een jaar na zijn komst werd deze strip door de nazibezetting stopgezet omdat er geen Amerikaanse strips meer gepubliceerd mochten worden. Jacobs zette de strip voort, maar kreeg na een aantal weken eveneens een verschijningsverbod opgelegd.

Hij begon daarop een eigen sciencefictionstrip, De «U» straal, met veel Flash Gordon-achtige elementen. Iedere week verschenen er twee pagina's over een expeditie op een verre planeet. De strip werd een enorm succes en wordt gezien als een klassieker in de stripgeschiedenis. Veel mensen beschouwen De «U» straal als een soort voorstudie voor Blake en Mortimer. Het succes van 'De «U» straal' trok de aandacht van Hergé en deze huurde Jacobs in. Hergé had in de jaren dertig een reeks strips uitgebracht in kranten en tijdschriften. De al uitgebrachte Kuifje-albums moesten van uitgever Casterman worden teruggebracht tot 62 pagina's, ingekleurd worden en voorzien worden van een achtergrond. Hergé, die al zeven dagen in de week van 's morgens vroeg tot 's avonds laat aan zijn strips werkte, voelde zich voor het eerst gedwongen medewerkers aan te nemen. Op 9 februari 1942 vroeg hij Jacobs zijn belangrijkste assistent te worden. Ze hadden elkaar een jaar eerder leren kennen via hun gemeenschappelijke vriend Jacques Van Melkebeke. Jacobs was er niet op tegen, maar had nog een verplichting lopen bij Bravo!, waarvoor hij had toegezegd een zelf bedachte strip te maken. Toen die enkele maanden later af was, begon hij met het assisteren van Hergé. Jacobs had grote interesse in architectuur, kostuums, oude beschavingen en verre culturen, en juist deze achtergrond leende zich perfect voor de aankleding van Kuifjestripboeken.

Tussen 1944 en 1947 verzorgde hij de achtergronden en inkleuringen van tien Kuifje-albums Kuifje in Afrika tot en met De geheimzinnige ster. Jacobs werkte ook mee aan twee nieuwe Kuifje-albums: De Zeven Kristallen Bollen en De Zonnetempel. Zijn invloed is in beide albums goed zichtbaar: zo begint het verhaal met een detectiveplot en krijgt het gaandeweg een bovennatuurlijke ontknoping. Ook typerend voor Jacobs is de fascinatie voor archeologie en oude beschavingen, in dit geval die van de Inca's. Jacobs en Hergé begonnen aan een politieverhaal dat zich in Shanghai voltrekt. Ze hadden zelfs nog plannen voor twee andere verhalen. Ze ondertekenden met hun gezamenlijk nieuw pseudoniem Olav. Na negen tekeningen, ofwel één plaat, stopten ze ermee. Vanaf september 1946 kreeg Hergé een eigen weekblad rondom de figuur Kuifje. Het bevatte iedere week twee pagina's van het nieuwste Kuifje-verhaal, alsmede een reeks andere verhalen en advertenties. Om het blad te vullen vroeg Hergé aan Jacobs of hij een feuilleton wilde publiceren.

Jacobs bedacht een futuristische strip over een professor en een geheim agent die vochten in een derde wereldoorlog. Hiermee was de geboorte van Blake en Mortimer een feit. Hoewel de strip is vernoemd naar beide hoofdpersonen, is professor Philip Mortimer de belangrijkste hoofdpersoon. Het is Mortimer die vaak in moeilijke situaties belandt, waarna hij hulp krijgt van zijn vriend, kapitein Francis Blake. Hun eeuwige vijand is kolonel Olrik, wiens uiterlijk is gebaseerd op dat van Edgar P. Jacobs. De verhalen spelen zich af in de jaren dat de strip getekend werd. Jacobs wilde in het vervolg de Kuifje-albums medeondertekenen, iets wat Hergé weigerde. Dat betekende het einde van hun professionele samenwerking aan de Kuifje-verhalen. Vanaf Kuifje en het Zwarte Goud uit 1950 zou Bob De Moor de eerste assistent van Hergé zijn.

Ondanks hun beëindigde samenwerking bleven Jacobs en Hergé goede vrienden en de feuilleton-strips van Blake en Mortimer, in het weekblad Kuifje, werden gewoon voortgezet. Het eerste verhaal van Blake en Mortimer, Het Geheim van de Zwaardvis, verscheen tussen 1946 en 1949 en speelde zich af in een fictieve oorlog die was gemodelleerd naar de Tweede Wereldoorlog. In het tweede verhaal Het Mysterie van de Grote Piramide (1951-1952) werd een archeologisch avontuur verteld. Het was echter het derde verhaal dat Jacobs in een klap wereldberoemd maakte. Het Gele Teken (1953-1954), een detectiveverhaal over een mysterieuze meesterdief die Londen terroriseert, zorgde voor een enorme hype in België. Overal in Brussel verschenen afbeeldingen van 'Het Gele Teken' en vrijwel iedere week waren alle exemplaren van het weekblad Kuifje meteen uitverkocht. Toen Het Gele Teken in 1956 in boekvorm werd uitgegeven, brak het alle verkooprecords. Het enorme succes zorgde ervoor dat vele andere striptekenaars op een soortgelijke manier gingen tekenen, waardoor er een soort aardverschuiving in de stripcultuur ontstond.

De Europese strips werden realistischer, gewelddadiger en dynamischer getekend. De plots werden ingewikkelder, de kleuren expressiever en de achtergronden gedetailleerder. Ook gingen futuristische en bovennatuurlijke elementen een rol spelen. Jacobs tekende gretig door met nieuwe Blake en Mortimer-avonturen als Het Raadsel van Atlantis (1956-1958), S.O.S. Meteoren (1959-1961), De Valstrik (1962-1963) en Het Halssnoer van de Koningin (1965-1967). In deze strips perfectioneerde hij dezelfde stijl die hij in Het Gele Teken had geïntroduceerd. Vrijwel alle strips groeiden uit tot klassiekers. In de nadagen van zijn carrière begon Jacobs' productiviteit steeds meer af te nemen. De tekenaar vond het steeds moeilijker om nieuwe avonturen te bedenken en omdat hij ieder album beter wilde tekenen dan het vorige, begon hij steeds perfectionistischer te werken. Jacobs schetste eindeloos lang, herschreef verhalen eindeloos vaak en experimenteerde soms dagenlang om de juiste inkleuring te bedenken.

Door zijn enorme perfectionisme publiceerde hij de laatste twintig jaar van zijn leven nog maar twee albums. In 1973 herschreef en hertekende hij De «U» straal, zodat ook dat verhaal in boekvorm kon worden uitgegeven. In 1976 publiceerde hij het eerste deel van het tweeluik De 3 Formules van Professor Satô. Dit was zijn enige stripverhaal dat niet in feuilletonreeks werd uitgegeven. Jacobs begon te werken aan een tweede deel over professor Satô, maar door gezondheidsredenen kon hij dit niet voltooien. Het album bleef steken bij een manuscript en een reeks schetsen. In 1981 publiceerde Jacobs zijn autobiografie Un opéra de papier en maakte hij plannen voor een verfilming van Het Gele Teken.

Overleden te Lasne, Waals-Brabant.