Gevangen in een boot in de diepte van een stofzee wachten passagiers en bemanning op hun spectaculaire redding.

De maan is bedekt met zeer fijn stof, dat op sommige plaatsen in kuilen is opgehoopt tot ware stofmeren en stofzeeën. Want dit fijne stof vloeit als water. Men kan erop varen, als men maar zorgt er niet in weg te zinken, zoals men op aardse zeeën kan varen en erin wegzinken. Een rondvaartboot op zo'n stofzee, de Zee van de Dorst, maakt met toeristen aan boord haar gewone routinetocht. Tot er een verzakking plaats heeft juist onder het schip, en in de aldus ontstane stofinstorting verdwijnt de boot spoorloos. En ze zou spoorloos gebleven zijn als niet een jong geleerde de plaats van de ramp had weten vast et stellen. De reddingspogingen komen op gang, met allerlei tegenslagen. We volgen ze bijna ademloos, en tegelijkertijd zien we wat er in de boot gebeurt, hoe de diverse passagiers, de kapitein en de stewardess reageren. Er zijn moedigen en bangen, er zijn dapperen en kleinzielige egoïstische lafaards: de karakters zijn zó uit het leven gegrepen.