Geboren in St. Jans Molenbeek bij Brussel. Zoon van Isidoor Teirlinck. Studeerde natuurwetenschappen in Brussel en Germaanse filologie in Gent. Aanvankelijke ambtenaar bij het ministerie van Kunst en Wetenschappen en bij de stedelijke administratie in Brussel. Daarna ging hij in het bedrijfsleven werken en later werd hij leraar aan de Koninklijke Vlaamse Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen en directeur van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Redacteur van ‘Vlaanderen’, ‘Vandaag’ en van de ‘Vlaamse Gids’. Directeur van het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’. Ontving in 1925 de Staatsprijs voor Toneelletterkunde en in 1950 voor zijn gehele oeuvre. Overleden in Beersel-Lot.